‘Maar allemachtig, wat zit het werk van alle drie vol met zelfmoord!’ Rob Schouten leest de levens en gedichten van Rogi Wieg, Joost Zwagerman en Wim Brands, op zoek naar verklaring en context voor hun daad. Negen maanden, drie dichters, dood.

‘Your face broods from my table, Suicide’, dichtte John Berryman toen hij hoorde van de zelfmoord van zijn collega-dichter Sylvia Plath. En ook hier en nu staart zelfmoord ons broedend aan; in amper een jaar, wat zeg ik: binnen negen maanden, maakten drie schrijvers zelf of met behulp van anderen een einde aan hun leven: Rogi Wieg, Joost Zwagerman, Wim Brands. Ik kende ze alle drie, als vriend of als collega. Met Rogi maakte ik aan het eind van de vorige eeuw een bloemlezing en hij liep een tijdje de deur bij mij plat alvorens weer in zijn eigen leven te verdwijnen. Joost woonde bij mij om de hoek, we zaten wel eens aan zijn keukentafel te bomen, aten soms samen een hapje. Wim kende ik van deze drie nog het minst; paar keer in zijn programma geweest, kwamen elkaar wel eens tegen op festivals, laatste tijd wat gemaild. Maar wat is kennen? Ken je je mederedacteur, je buurman, de man die je interviewt eigenlijk wel?

Ze waren alle drie een paar jaar jonger dan ik, ongeveer allemaal even oud, geboren rond 1960, een tijd trouwens waarin Remco Campert om het optimisme van die dagen te typeren schreef: ‘Zelfmoord en helden zijn uit de mode’ (in Dit gebeurde overal, 1962). Ja, toen nog wel. Wat is er sedertdien allemaal misgegaan? Sinds Wim Brands vorige week de hand aan zichzelf sloeg, begin ik me dat af te vragen. Ik heb er geen antwoord op, zijn er verbanden of is het willekeur?

Werther-effect

Zelfmoordenaars te over in de letteren, trouwens, noem alleen maar de groten: Heinrich von Kleist, Thomas Chatterton, Virginia Woolf, Ernest Hemingway. Ook in de Nederlandse literatuur een indrukwekkende lijst; voor een goed overzicht hebben we Jeroen Brouwers’ De laatste deur, ‘de geschiedenissen van al dezen’, uit 1983: Piet Paaltjens, Menno ter Braak, Jan Arends, Jan Emmens, daarna nog Renate Rubinstein, Annie M.G. Schmidt en zo meer: tientallen en om tientallen redenen. En daarbuiten, in Nederland zo’n 30.000 zelfmoordpogingen per jaar waarvan 1.500 geslaagd. Veel individueel leed en soms ook geen leed, gewoon een heldere, begrijpelijke beslissing.
Maar niet eerder stapten bij mijn weten in zo korte tijd drie schrijvers, die elkaar ook nog eens goed kenden, uit het leven. Zijn zij toevallige passanten in de statistieken of is er meer aan de hand? vraag ik mij verbouwereerd af.

In een interview zei Harry Mulisch, die beweerde dat zelfmoord nooit in zijn hoofd was opgekomen, eens: ‘Er is geen reden zo klein geweest, of iemand heeft er wel eens zelfmoord voor gepleegd, en er is geen reden zo groot geweest, of iemand heeft er geen zelfmoord voor gepleegd.’ Zo bezien is het dus een tombola. Anderzijds zijn er toch ook steeds weer zelfmoordgolfjes, waarbij de een de ander aansteekt, naar het beroemde boek van Goethe het ‘Werther-effect’ geheten. Het is haast niet voor te stellen dat zoiets niet ook speelde bij Rogi Wieg, Joost Zwagerman en Wim Brands: de ene daad/dood vergemakkelijkt de volgende.

Zeker, iedereen (behalve Mulisch kennelijk) denkt wel eens aan zelfmoord, het hoort erbij, daar hoef je niet labiel of depressief voor te zijn. Wie aan zelfmoord denkt, denkt in feite fundamenteel na over leven en dood. En daarbij is zelfmoord ook typisch iets voor achter de hand, of zoals de hoofdpersoon in Maarten ’t Harts Een vlucht regenwulpen beseft ‘dat hij toch gewoon in het water rijden kan’. Nietzsche: ‘Der Gedanke an den Selbstmord ist ein starkes Trostmittel: mit ihm kommt man gut über manche böse Nacht hinwegs.’ – ik haal de citaten uit Zwagermans eigen pleidooi tegen zelfmoord Door eigen hand uit 2005. Allemaal goed en wel, maar om het vervolgens ook echt te doen is nog wel wat anders.

Joost Zwagerman. Foto: The Noort/MA/HH
Twee steentjes

Van Rogi Wieg wisten we wel dat het zou gebeuren. Hij had lang van te voren aangekondigd dat hij vanwege ondraaglijk lijden om euthanasie had gevraagd. Zelfmoord wilde hij zijn vrouw Abys niet aandoen, daarom de zachte dood. Toch kwam het nog onverwacht, op die vijftiende juli 2015, ik zelf hoopte in elk geval stiekem dat hij er toch nog van zou hebben afgezien (overigens was ik gek genoeg steeds ver van huis bij alle sterfgevallen, bij dat van Rogi in Stellenbosch, Joost in Frankrijk, Wim in Veenhuizen – je zou er haast om thuisblijven!).

Joost, een van Rogi’s oudste vrienden, was vehement tegen, zoals hij zich ook altijd fel tegen zelfmoord had gekeerd. Om die reden was hij niet welkom op Rogi’s begrafenis, iets wat hem diep kwetste. In een telefoongesprek vroeg hij mij om namens hem een steentje op het graf van Rogi te leggen, wat hij naar later bleek ook aan Pieter Boskma had gevraagd. Twee steentjes dus. Joost had heel erg de neiging zijn vriendenkring te mobiliseren tegen het kwaad in de wereld. Wat hij mij in de dagen erna ook vertelde: dat hij een boek over Rogi Wieg, die merkwaardig veelzijdige sfinx, wilde schrijven.
Nog geen twee maanden later sloeg hij de hand aan zichzelf. De schok was groot, we wisten dat hij depressief was, maar zelfmoord, die man die zich daar altijd zo tegen had gekeerd? Iedereen moet zijn depressie onderschat hebben, misschien ook wel omdat hij er zo helder en openhartig over was. Was er een verband met de dood van Rogi? Misschien niet rechtstreeks, maar ik weet hoezeer diens zelfverkozen dood in zijn hoofd rondspookte.

En nu, nog geen zeven maanden later, pleegde na ook weer een korte depressie zoals zijn werkgever de VPRO het noemde, Wim Brands zelfmoord, ‘one more suicide, to stack upon the others’, om Berryman maar weer verder te citeren, en zit de Nederlandse literatuur met de handen in het haar om de zelfgekozen dood van dat trio schrijvers, dichters, generatiegenoten.

Debuterende wonderkinderen

Er zijn, nu we er veel te vroeg op moeten terugkijken, nogal wat overeenkomsten tussen die drie. Ze debuteerden bijvoorbeeld allemaal in dezelfde jaren op jonge leeftijd, Wim Brands (1959) was negentien toen in 1978 zijn eerste poëzie in Hollands Maandblad verscheen, in het Wikipedia-artikel over Rogi Wieg (1962) kom ik een eerste bundel Cis-trans uit 1981 tegen, mij onbekend maar kennelijk zijn debuut. Joost Zwagerman (1963) was opmerkelijk genoeg de oudste debutant met zijn roman De houdgreep uit 1986, maar daarvóór had hij al van zich laten horen. Ik herinner me een feestje bij Joost Nijsen, in 1984, de doop van een nummer van tijdschrift Optima waar ene Joost Zwagerman aanwezig was, die ook wel wilde meedoen aan dat blad. Maar hij was te aanwezig, te intimiderend, te eigenwijs. Zo staat hij mij bij, heftig orerend: dit moest anders, die en die moesten weg, het roer moest om.

Het waren slappe tijden in de literatuur. De Grote Drie waren, zo leek het, over hun hoogtepunt heen, literaire prijzen gingen naar gevestigde, nogal brave, onspectaculaire schrijvers, in de poëzie was het ook stilstand en grijsheid geblazen. Wonderkinderen die in die tijd debuteerden, moeten wel het gevoel gehad hebben dat ze met een nieuw geluid moesten komen.

Maar zijn ze daar ook in geslaagd? Wie dertig jaar later naar de carrières van Rogi, Joost en Wim kijkt, heeft z’n twijfels. Rogi Wieg was als dichter al enige tijd weggedeemsterd, Wim Brands was bekender van radio en tv dan van zijn eigen werk, Joost Zwagerman, de BN’er, schreef nog wel onvermoeibaar door, gedichten, essays, maar al een tijdlang geen romans meer, en hij had zich op de beeldende kunst gestort, niet als schilder of beeldhouwer maar dienstbaar, als bewonderaar en exegeet. Hij wilde ze wel weer gaan schrijven, die romans, maar of het ervan gekomen zou zijn? De enige van de drie die ten koste van publieke bekendheid exclusief voor zijn creatieve werk koos, Rogi Wieg, zag het misschien wel goed toen hij na een conflict met Wim Brands in zijn dagboek opschreef: ‘Wel ben ik verplicht mee te delen dat Wim Brands een aantal bijzondere gedichten heeft geschreven in de laatste tien jaar. Dat zou hij meer moeten doen. Dan zou hij de VPRO kunnen ontgroeien.’

Schrijvers van tegenwoordig spelen maar al te vaak de vrolijke hansworst die bij De Wereld Draait Door langskomt.

Waar ging die ruzie eigenlijk over? Wim Brands vond dat zijn vriend Rogi, vaak optredend in zijn radioprogramma, te onprofessioneel bezig was, Rogi wilde het juist zó, vriendschappelijk, helemaal ongelikt. Het was een even klassieke als karakteristieke oppositie: de vrije ongetemde kunstenaar en de professionele leiband. De publieke media als een soort Mammon die de wereld van de kunsten met haar publiekseisen en professionalisme dirigeert – ik denk dat alle drie er op hun manier mee te maken hadden. Schrijvers van tegenwoordig spelen maar al te vaak de vrolijke hansworst die bij De Wereld Draait Door langskomt als colporteur van zijn eigen werk. Het lijkt moeilijker dan ooit om uitsluitend voor je talent te kiezen. Ook dat zie je terug bij onze drie doden. Het was buigen voor een andere god of zich terugtrekken.

Ik kan me dus voorstellen dat ze diep in hun hart teleurgesteld waren in hun ambities; wél zoals Joost en Wim maatschappelijk op hun plek beland, maar zonder de grote literaire beloften helemaal te hebben waargemaakt. Zoals Patricia de Martelaere in haar essay Een verlangen naar ontroostbaarheid schrijft, is ‘de suïcidale persoonlijkheid eerder van het energieke, vitale, overactieve type, ambitieus en prestatiegericht, succesrijk en niet zelden uitgesproken briljant’. Wie weet precies wat groeibriljanten Rogi, Joost en Wim ten tijde van hun debuut allemaal in hun hoofd hadden? Misschien wilden ze stiekem de tanende Grote Drie wel opvolgen, maar kwamen ze er al gauw achter dat het bij gebrek aan taboes en maatschappelijke frustraties waar je als schrijver lekker over kunt uithalen, er de tijd niet naar was om nog nieuwe Grote Drieën voort te brengen. Als ik aan Rogi, Joost en Wim denk, moet ik ook steeds denken aan dat gedicht van hun iets jongere generatiegenoot Menno Wigman, ‘Jeunesse dorée’: ‘Ik zag ze lijden aan een ongevraagd talent / en spreken met gejaagde stem: – / was alles al gezegd, nog niet door hen. // Ze waren laat. Aan geen belofte werd voldaan.’

Geobsedeerd door zelfmoord

Maar allemachtig, wat zit het werk van alle drie vol met zelfmoord! Rogi Wiegs literaire dagboek Liefde is een zwaar beroep uit 1998 begint direct al met zijn geobsedeerdheid door de zelfmoord van moordenaar Albert Brust, van wie ik nog nooit had gehoord, maar Rogi die almaar over moorden en zelfmoorden las, natuurlijk wél. Verder schreef hij een hele roman over zijn depressies en zelfmoordpogingen, Kameraad scheermes, waarin hij onder meer precies vertelt waarom een van de zelfmoordpogingen van zijn alter ego Jonathan Finkel mislukt. Een letterlijk adembenemende passage: ‘Hij had het geprobeerd. Tweemaal. Eenmaal door zijn polsen door te snijden en eenmaal door ophanging. Hij wist dat wie zich probeert op te hangen, verstikking moet proberen te vermijden. De knoop van de strop moet precies op de juiste plaats worden gelegd, onder de hoek van de onderkaak. Een val van anderhalf tot twee meter moet tot een nekwervelbreuk en tot ontwrichting leiden. Hierdoor wordt het ruggenmerg in tweeën gescheurd, hetgeen acute shock en ademhalingsverlamming tot gevolg heeft. Toch was zijn ophangpoging op verstikking uitgelopen, waaraan hij, door een plotseling teruggekeerde levensdrift, een instinct, of misschien een reflex, een einde had gemaakt. Hij had zich uit alle macht vastgegrepen aan het touw waaraan hij hing, en had met zijn voeten steun gevonden op een richel van de leuning in het trappenhuis. Hij was er met schaafwonden aan zijn benen, een gezwollen hals met een dikke striem en bebloede handen van af gekomen.’ Als dat geen manier is om je als captive audience getuige te maken!

Doodgaan is geen kunst

De fascinatie van Joost Zwagerman voor zelfmoord was niet minder groot. Ik noemde al zijn essay Door eigen hand waarin hij vooral het lot van de nabestaanden beschrijft; en in zijn roman Zes sterren onderzoekt de hoofdpersoon het waarom van de zelfmoord van zijn oom. Of hier, uit zijn postume dichtbundel, de cri de coeur Wakend over God, het gedicht ‘Dood’: ‘God, Die eenzaam is, / Zichzelf verafschuwt, / in een impuls zelfmoord pleegt omdat Hij Zijn aanstaande / schepping vreest.’ Als kunstkenner toonde Joost Zwagerman zich de laatste jaren vooral ook gegrepen door werk als dat van Mark Rothko, dat als je er gevoelig voor bent je helemaal naar binnen zuigt, een soort niets in. Mark Rothko, ook zo’n kunstenaar die zelfmoord pleegde, het is allemaal geen toeval. Dat Joost zich in woord en geschrift zo fel tegen zelfmoord keerde, leek erop te wijzen dat hij het zelf niet zo gauw zou doen, maar nu het tegendeel waar is gebleken, lijkt die hele anti-suïcide-campagne van hem vooral een bezwering van zijn eigen obsessie met de zelfgekozen dood. Joost over Rogi’s voormalige zelfmoordpogingen: ‘Ik zat er (namelijk aan zijn ziekbed – RS) ten dele uit eigenbelang, en niet alleen omdat ik mijn vriend niet wilde verliezen. Minstens zo belangrijk was deze overweging: als ík me er niet toe zet hem af te houden van zelfmoord, van wie kan en mag ik dan nog verwachten dat zij zich over míj ontfermen zodra ik om een of andere reden in dezelfde positie kom te verkeren? Heden gij, morgen ik.’ Ook schrijft hij in zijn laatste dichtbundel Voor alles uit 2014: ‘Doodgaan is geen kunst, zomin als al / het andere.’ Iets soortgelijks trouwens in Rogi Wiegs gedicht ‘Het laatste maanlicht’: ‘Doodgaan is een vak.’

Suïcidesporen

Het meest stond ik eerlijk gezegd nog te kijken van de vele suïcidesporen in de gedichten van Wim Brands. Brands was in het algemeen een liefdevolle mensendichter, filosofisch, empathisch (een eigenschap die hem ook als radio- en tv-presentator kenmerkte), transparant. Maar toen ik de afgelopen dagen in zijn poëzie grasduinde, zag ik ineens hoe hij soms rakelings langs de zelfverkozen dood scheerde. In reacties op zijn dood kwam ik op sociale media een paar keer een citaat uit zijn laatste bundel ’s Middags zwem ik in de Noordzee uit 2014 tegen: ‘Het waait, het waaide – buiten klonk / de troost van de onverschilligheid.’ De troost van de onverschilligheid, is dat niet de dood? Maar nog veel concreter gaat het over zelfmoord in het volgende gedicht over zijn vader: ‘Hij verhing zich. // Brak hij toen zijn nek? / Ik vraag het me opeens af / nu ik dit schrijf // maar ik durf het niet te vragen. / En aan wie?’ Er staat zelfs een hele brief over de zelfmoord van zijn vader in die bundel en even later klinkt het motief opnieuw op als ‘in memoriam Ralf Schelkes’: ‘de dienstmededeling klinkt dat de trein // vertraging heeft door een aanrijding met een persoon.’ En opeens lees je ook de slotregels uit een veel vroeger vadergedicht uit De schoenen van de buurman (1999) over zijn verwekker als wegvliegende vogel heel anders: ‘Er wordt opgehangen. / Ik leg neer.’ Ophangen? Neerleggen? Ik kan het niet meer lezen zonder bijgedachten. Overigens denk ik inmiddels dat Wim Brands een onderschat dichter was, onderschat ook door mij en wellicht vooral door zichzelf.

Er wordt opgehangen. / Ik leg neer. Ophangen? Neerleggen? Ik kan het niet meer lezen zonder bijgedachten.

Via hun vaders

Zo waren ze dus in hun geschriften al een tijdje met zelfmoord bezig, deze drie schrijvers, niet alleen op middelbare leeftijd, bij wijze van ordinaire midlifecrisis, maar al eerder, haast alsof ze zich aan het warmlopen waren. En natuurlijk vindt dat vooral zijn oorzaak, in het geval van Joost en Wim tenminste, in het feit dat ze er via hun vaders mee geconfronteerd werden, vader Zwagerman die een mislukte zelfmoordpoging ondernam, vader Brands die zich verhing: het lijkt me voor de suïcidologen een onmogelijke zaak om uit te maken of de geneigdheid om zelfmoord te plegen nu genetisch of sociaal bepaald is. Ik moet denken aan de vader van Du Perron die ook zelfmoord pleegde, net als de zus van W.F. Hermans. Schrijvers die hun naaste voorbeelden niet navolgden, maar er vervolgens de rest van hun leven mee bleven rondlopen.

Ik ben geneigd de volgens Remco Campert zelfmoordloze epoche waarin Rogi Wieg, Joost Zwagerman en Wim Brands geboren werden als een soort paradijs te zien dat je in het vervolg van je leven op gepaste wijze moet zien te verlaten, want het komt niet meer terug; van de vrolijke jaren zestig met hun schitterende en haast verblindende perspectief zijn we allang in een rotwereld beland, wie weet de hel. Een zelfmoordenaar wiens poging mislukt was, zei over zijn daad eens vanuit zijn rolstoel: ‘It’s not a trip to paradise, it’s a way out of hell’.

Rogi Wieg.

De laatste keren dat ik contact had met Rogi, Joost en Wim waren ze boos, alle drie, de een op zijn uitgever, de ander vanwege een negatieve reactie op zijn dichtbundel, de derde omdat er moeilijk werd gedaan over de plaatsing van een stuk in een tijdschrift. Agitaties die in het licht van wat even later met ze gebeurde pas betekenis kregen: er ging iets mis, iets kleins, iets groots.

Drie schrijvers, drie verwanten, drie die hun leven moedwillig beëindigden. ‘Your face broods from my table, Suicide.’ Maar hoe je het voortijdig verscheiden van Rogi, Joost en Wim ook over elkaar legt en aan elkaar rijgt, naar verbanden zoekt, aanwijzingen in hun werk ontdekt, overeenkomsten in hun achtergrond, er blijft toch altijd iets van een individuele beslissing, de stap die je júíst zonder iemand in de buurt zet. Virginia Woolf in haar afscheidsbrief voor ze de rivier de Ouse inliep: ‘We kennen onze eigen ziel niet, laat staan de ziel van een ander. Mensen gaan niet hand in hand de hele weg tot aan het einde. Er is een maagdelijk woud in ieder van ons; een sneeuwveld waarop zelfs een vogel zijn afdruk niet heeft achtergelaten. Daarin lopen we alleen, en dat willen we ook liever.’