essay
Mensen die zichzelf een zinloze missie opleggen zijn in zekere zin bewonderenswaardig
Mensen die in symptomen van de werkelijkheid een vijandelijke strategie zien, zijn van alle tijden. Zo was er de Japanse militair Onoda, die decennialang bleef geloven dat de Tweede Wereldoorlog nog niet voorbij was. Werner Herzog schreef een boek over hem. De Duitse cineast deelt met schrijver Arnon Grunberg een fascinatie voor de schoonheid van het vergeefse.
In 1997 regisseert de Duitse filmmaker Werner Herzog (79) in Japan de opera Chushingura, de muziek is gecomponeerd door Shigeaki Saegusa (80). Tijdens een diner met Herzog en anderen vertelt Saegusa dat de keizer Herzog wil ontmoeten. Herzog geeft aan dat hij niet op beleefdheidsgesprekken met de keizer zit te wachten. Boertig of aangenaam eerlijk, afhankelijk van hoeveel waarde je hecht aan decorum.
In Japan geldt zo’n blijk van onverschilligheid echter als een ongekende faux pas en Herzog schaamt zich meteen zo diep voor zijn opmerking dat hij ter plekke het gevoel heeft dat heel Japan is opgehouden met ademen.
In die stilte vraagt iemand hem wie hij dan in godsnaam wel zou willen ontmoeten als het niet de keizer is.
Zonder na te denken antwoordt Herzog: ‘Onoda.’
De ontmoeting met Hiroo Onoda kwam tot stand. Ruim twee decennia later schreef Herzog hierover een boek van nog geen 130 pagina’s, Das Dämmern der Welt, in het Nederlands vertaald door Marion Hardoar als Het schemeren der wereld.
Tactische misleiding
Het is december 1944, de oorlog is ook voor Japan zo goed als verloren, maar verloren oorlogen moeten nog worden uitgevochten, opgeven is immers een schande. Luitenant Hiroo Onoda krijgt van majoor Taniguchi het bevel om zich als voorpost op het Filipijnse eiland Lubang te verschansen tot het keizerlijke leger, dat bezig is aan een tactische terugtocht, weer zal verschijnen. Onoda ontvangt dit bevel omdat hij getraind is ‘in geheime oorlogsvoering, guerrillatechnieken’.
Tot 1974 houdt Onoda, die ervan overtuigd is dat de Tweede Wereldoorlog niet is afgelopen, stand op Lubang. Geruchten dat Japan heeft gecapituleerd doet hij af als tactische misleiding door de vijand. Een samenzweringstheoreticus avant la lettre zou je zeggen. Ongeacht de informatie die Onoda in de loop der tijd bereikt die hem zou moeten overtuigen van het onvermijdelijke, is hij vastbesloten zijn missie te volbrengen. Hij ziet in de symptomen van de werkelijkheid slechts een vijandelijke strategie die hem tot overgave moet verleiden. Zelfs zijn broer Toishi, die hem in de Filipijnse jungle komt opzoeken, kan hem niet overtuigen. Herzog schrijft: ‘De realiteit is met verborgen codes uitgerust of codes zijn met realiteit verrijkt, als aderen van erts in gesteente.’
Maar Onoda is natuurlijk meer en vooral ook interessanter dan de alledaagse aanhanger van complottheorieën. Voor die laatste dient de wereld vooral overzichtelijk te zijn; hij maakt altijd ook weer onderscheid tussen hen die het licht hebben gezien en hen die dat nog moeten vinden. Onoda is niet geïnteresseerd in het verlichten van de wereld, al dan niet met behulp van dubieuze theorieën, hij is geïnteresseerd in loyaliteit.
Zijn standvastigheid, een vorm van heldendom, kan niet begrepen worden zonder de specifieke context van het Japanse keizerrijk. Na de capitulatie van Japan in 1945 voelde de keizer zich gedwongen in een radiotoespraak te laten doorschemeren dat hij toch geen levende god was, wat iets zegt over de manier waarop zijn onderdanen tot dan toe naar hem keken. Zeker, nogal wat Duitse officieren, soldaten en burgers bleven tot in de lente van 1945 vertrouwen houden in de Führer, in wie zij ook een soort van godheid meenden te herkennen. Maar mij zijn geen gevallen bekend van Duitse officieren die in een uithoek van de Russische steppe het Derde Rijk tot diep in de jaren zeventig zijn blijven verdedigen.
Godheid op een koopje
Overigens gaat achter het verlangen naar sterke mannen (of vrouwen) – een verlangen waarmee wij nog dagelijks worden geconfronteerd – vermoedelijk altijd de behoefte schuil een godheid te vinden die men kan vereren en in wiens handen men zijn lot kan leggen. Een verschil met Onoda is dat het hedendaagse verlangen naar goden, al dan niet in menselijke vorm, weliswaar nog altijd groot is, maar dat de bereidheid offers te brengen aan de godheid aanzienlijk is geslonken. Men wil de godheid op een koopje.
Wat Onoda zo fascinerend maakt, is de volstrekte vanzelfsprekendheid waarmee hij bereid is zijn leven te offeren, een bereidheid die zo groot is dat hij die niet eens meer als offer ervaart. Het offer dat geen offer meer is en de dood die geen dood meer is, omdat men enkel leeft bij de gratie van de keizer, of die van de jungle. Ja, Onoda leest de realiteit als een boek vol met verborgen codes, maar hij blijft bescheiden, hij waant zich niet sterker dan de jungle waarin hij moet opereren.
Als Onoda, na op Lubang een kleine drie decennia tevergeefs in militaire sluimerstand te hebben gestaan – wat is tevergeefs? – terugkeert naar Japan, staat het ‘consumentisme’ in zijn thuisland hem tegen. Hij vindt dat Japan zijn ziel heeft verloren en hij verhuist naar Brazilië, waar zijn oudere broer woont, en begint daar een koeienfokkerij.
In een waarschuwing vooraf schrijft Herzog dat veel details kloppen en veel details ook niet kloppen, maar dat het hem om iets anders ging. Wat dan?
Fitzcarraldo
Het is onmogelijk de geschiedenis van Onoda te lezen zonder aan Herzogs beruchtste en beroemdste film, Fitzcarraldo uit 1982, te denken. Een gemankeerde rubberbaron die eigenlijk Fitzgerald heet en Iers is, maar omdat ze in Peru zijn naam niet kunnen uitspreken zich maar Fitzcarraldo is gaan noemen – assimilatie is pragmatisme – leeft voor de opera, in het bijzonder voor de tenor Enrico Caruso, in wiens muziek hij de opdracht ontwaart een operahuis te bouwen in de jungle, in de Peruaanse stad Iquitos, ergens op het drielandenpunt tussen Brazilië en Colombia. Aanvankelijk speelde Jason Robards de rol van Fitzcarraldo, maar halverwege de opnamen werd hij ziek. Klaus Kinski (1926-1991), met wie Herzog verscheidene malen eerder had samengewerkt, verving hem.
Uit Kinski’s blik, zijn oplettende ietwat verwaten ogen, spreekt de eenzame bezetenheid van Fitzcarraldo, die net zo veel en net zo weinig thuis is in de jungle als op welke andere plek ter wereld dan ook.
Waar Onoda dertig jaar lang zijn best doet zichzelf te camoufleren, banjert Kinski in zijn witte kostuum door de jungle, een missionaris van de opera en van haar grootste zoon Caruso. Fitzcarraldo wil de jungle zijn wil opleggen, Onodo wil één worden met de jungle. Wat hen verbindt is de schoonheid van het vergeefse.
Het is vooral de jungle waarin Onoda dertig jaar lang de eer van de keizer heeft verdedigd die de lezer doet denken aan Fitzcarraldo – en daarmee overigens ook aan die andere fantastische film over de jungle en zijn wetten, Apocalypse Now, van Francis Ford Coppola, een film over de Vietnamoorlog, maar opgenomen op de Filipijnen.
Burden of Dreams
Fitzcarraldo is gebaseerd op Carlos Fitzcarrald (1862-1897), een rubberbaron die een boot demonteerde en in de jungle over een heuvel liet verschepen naar een andere rivier in het Amazonebekken. Eigenlijk lijkt de film een excuus voor Werner Herzog om tegen alle wetten in een stoomboot, nu niet gedemonteerd maar in zijn geheel, over een heuvel te transporteren.
De documentaire over het maken van deze film, Burden of Dreams van Les Blank, is zo huiveringwekkend als de film zelf. De problemen die Herzog en zijn crew ondervonden bij het filmen, en die onderdeel zijn van Herzogs werkwijze, zijn zo gigantisch, dat naar hedendaagse maatstaven het voortzetten van de productie, waarbij diverse gewonden vielen, als een misdrijf zou worden afgedaan. In die documentaire zegt een dan nog jonge Herzog, snor, licht krullend haar, dat hij niet bereid is op te geven, omdat hij dan verder zou moeten leven zonder dromen en dat wil hij niet.
Wie over Onoda leest krijgt de jonge regisseur in de Peruaanse jungle in beeld: Herzog dient een andersoortige keizer, zijn fantasie, maar de onontkoombaarheid van het offer geldt ook voor hem. Al moet je daaraan toevoegen dat Onoda zichzelf offerde en dat Herzog, in praktijk, vooral anderen offerde. Je zou Fitzcarraldo kunnen zien als Herzogs poging de Fitzcarraldo in hemzelf ritueel uit te drijven.
In een cruciale passage in Het schemeren van de wereld komen dromen weer ter sprake, naar aanleiding van een schrijn die Herzog met Onoda bezocht. Op die schrijn staan de namen van gevallen Japanse militairen, ook van Japanse oorlogsmisdadigers. Herzog schrijft hoe hij aarzelde, maar besloot dat hij als Duitser terughoudend moet zijn in het oordelen over andermans oorlogsmisdaden. En dan schrijft hij: ‘Na het bezoek aan de schrijn zaten we tot diep in de nacht in een park te praten. Was hij destijds een slaapwandelaar of droomde hij het heden, het nu? Op Lubang dacht hij vaak over die kwestie na. Er was geen bewijs dat hij als hij wakker was, wakker was, en er was geen bewijs dat hij als hij droomde, droomde.’
Als Onoda dan eindelijk door een Japanse majoor ervan wordt overtuigd dat zijn missie is volbracht, hoopt hij ‘dat de majoor hem in vertrouwen zou vertellen dat het allemaal een toneelenscenering was, dat ze alleen zijn volharding op de proef hadden willen stellen’. Het zal de tijd zijn en het feit dat een hogergeplaatste hem het bevel geeft zijn missie te staken, die hem na decennia hebben doen besluiten op te geven.
Ook voor Herzog zit de realiteit vol met verbogen codes, vol met beproevingen en volharding, de jungle is de plek bij uitstek om die codes te kraken of er zelf door gekraakt te worden.
Natuurlijk is Fitzcarraldo ook een film over het kolonialisme – de oorspronkelijke bevolking speelt een belangrijke rol in de film, Herzog benadrukt dat zij zijn ingehuurd als acteur – maar zonder de geijkte morele afkeuring. Als iemand die dromen serieus neemt, beseft Herzog dat de meeste mensen altijd wel in verzoeking zullen komen.
Noch over de jungle noch over de beschaving maakt Herzog zich dan ook veel illusies. De beschaving is een opera op een stoomschip, de tenor een godheid, het libretto niet altijd te verstaan, het loopt slecht met haar af, maar de muziek is prachtig en esthetisch gezien is er zonder meer sprake van een sensatie.
Onoda maakt zich uiteindelijk eveneens weinig illusies over de keizer, of die nu een levende god is of niet. In de Filipijnse jungle zong hij al die jaren regelmatig een lied om de moed niet te verliezen: ‘Ik mag een zwerver of een bedelaar lijken,/ Maar stille maan, jij bent getuige van de glans van mijn ziel.’