Je kunt op NRC rekenen voor betrouwbare informatie, duiding en analyse

Lees of luister, digitaal of op papier

Necrologie

Een onaangepast wonderkind

Saul Kripke (1940-2022) filosoof

Met zijn ‘mogelijke-werelden-semantiek’ ontketende taalfilosoof Kripke een revolutie in de logica, taalfilosofie en informatica.

Filosofen-filosoof Saul Kripke tijdens een conferentie ter ere van 50 jaar Naming and Necessity in Hudson, New York.
Filosofen-filosoof Saul Kripke tijdens een conferentie ter ere van 50 jaar Naming and Necessity in Hudson, New York. Foto Peter Susanszky

Saul Kripke was een ‘filosofen-filosoof’. Wereldberoemd in de filosofie, logica en informatica, daarbuiten vrijwel onbekend. Geen wonder: Kripke, die vorige week op 81-jarige leeftijd overleed, was een vakman die niet aan stamtafels aantrad om te praten over de actualiteit of de tijdgeest te peilen, maar die wel eigenhandig een revolutie ontketende in taalfilosofie en logica.

Ook in Nederland is Kripke’s invloed groot, in de logica, filosofie van de wiskunde en computerwetenschappen. Emeritus-hoogleraar logica Albert Visser van de universiteit Utrecht, die hem enkele keren ontving, vindt dat Kripke „hoge ogen gooit om de belangrijkste filosoof te zijn van de tweede helft van de twintigste eeuw”. Een „prachtige” denker, zegt Vissser, die ook moeiteloos kon toegeven dat hij ergens niet uitkwam, „het kenmerk van een goede en integere filosoof”. In de omgang was Kripke een zonderling, briljant maar onaangepast; na zijn dood staken online verwijten op dat hij in de loop der jaren studenten stalkte.

Rekenkundig wonderkind

Kripke (1940), geboren in Bay Shore (New York), groeide op als oudste van drie kinderen in Omaha (Nebraska), waar zijn vader rabbijn was. Hij bleek al vroeg een rekenkundig wonderkind, leerde zichzelf Hebreeuws reciteren en las het volledige werk van Shakespeare.

Als 18-jarige publiceerde hij een artikel in het Journal of Symbolic Logic dat in één klap een probleem oploste waar logici zich al jaren het hoofd over braken: wat is een bruikbare semantiek van de begrippen ‘mogelijk’ en ‘noodzakelijk’? Scholier Kripke formaliseerde een toegankelijkheidsrelatie tussen ‘mogelijke werelden’. Een bewering is noodzakelijk waar als die waar is in alle logisch toegankelijke werelden, mogelijk waar als die waar is in ten minste één zo’n mogelijke wereld. Die Kripke-semantiek van possible worlds is nu standaard in de logica en informatica.

Kripke vertrok naar Harvard, waar hij in 1962 summa cum laude een graad in de wiskunde behaalde; promoveren deed hij nooit. Zijn doorbraak als taalfilosoof kwam met de publicatie van een drietal lezingen die hij – uit het hoofd – had gegeven in 1972. Acht jaar later werden ze uitgewerkt in het al snel klassiek geworden Naming and Necessity (1980), dat nu geldt als een hoofdwerk van de twintigste-eeuwse filosofie. In dat boek onderzoekt Kripke de semantiek van eigennamen en de vraag hoe we daar eigenlijk aan komen.

Zijn conclusies waren een breuk met het denken van Gottlob Frege (1848-1925), de grondlegger van de moderne logica en taalfilosofie. Frege zag namen als beschrijvingen die bepaalde eigenschappen aan objecten toekennen, maar Kripke liet zien dat ze functioneren als rigid designators, ‘starre verwijzers’; namen zijn labels die een object vanuit één wereld identificeren in alle andere. Als wij ‘Plato’ noemen, verwijst die naam met betrekking tot alle mogelijke werelden naar hetzelfde individu. Dat geldt niet voor een beschrijving als ‘de beroemdste Griekse filosoof’. Er is immers een mogelijke wereld waar niet Plato dat zou zijn geweest, maar Aristoteles.

Communicatieve ketens

Eenmaal gegeven namen worden volgens Kripke doorgegeven in communicatieve ketens, wat zijn benadering de licht misleidende typering ‘causale verwijzingstheorie’ bezorgde. „Hij bracht de taalfilosofie zo dichter bij de natuurlijke taal”, zegt Albert Visser. „Frege en andere filosofen bekeken die toch een beetje als ingenieurs: er moest aan gesleuteld worden om die logisch te verbeteren.”

Maar Naming and Necessity brak niet alleen met gangbare taalfilosofie, ook met de kennisleer van Immanuel Kant. De beroemde Duitse denker (1724-1804) had in zijn Kritik der reinen Vernunft een onderscheid gemaakt tussen ‘analytische’ uitspraken die a priori, op voorhand, waar zijn (zoals ‘vrijgezellen zijn ongetrouwd’) en ‘synthetische’ a posteriori die door zintuiglijke waarneming moeten worden getoetst om kennis over de wereld op te leveren. Zijn eigen kennisleer was synthetisch én a priori, meende Kant, maar er waren geen noodzakelijke waarheden a posteriori.

Zijn interpretatie van Wittgenstein kreeg de licht spottende bijnaam ‘Kripkenstein’

Volgens Kripke was dat een verwarring van begrippen die thuishoren in verschillende filosofische domeinen: de betekenisleer (‘analytisch’), metafysica (‘noodzakelijk’) en kennisleer (‘a priori’). Iets kan noodzakelijk waar zijn voordat we het weten. Ons label ‘water’ verwijst, net als de naam Plato, ten opzichte van alle mogelijke werelden naar één en dezelfde substantie. ‘Water is H2O’ is dus noodzakelijk waar. Maar dat die substantie H2O is, weten we pas sinds dat door de wetenschap is vastgesteld, a posteriori. Dat inzicht is relevant voor het denken over essenties en natuurlijke soorten in de empirische wetenschappen. Het gaf ook een impuls aan een dood gewaande tak van filosofie, analytische metafysica.

Onder vakgenoten baarde Kripke opnieuw opzien met een radicale lezing van het werk van de latere Wittgenstein. Volgens de Oostenrijkse filosoof ontstaat betekenis in menselijke ‘taalspelen’. Maar hoe weten we dat we de regels van een taalspel ‘correct’ volgen? Een individu kan daarvoor niet alleen bij zichzelf te rade gaan – dan is elke regel ‘goed’.

Sceptische oplossing

Kripke las Wittgenstein zo, dat het enige criterium kan zijn of een gemeenschap gedrag binnen een taalspel fiatteert of corrigeert. Meer objectiviteit is niet te verkrijgen. Die „sceptische oplossing” was aanleiding voor hevige debatten en bleef omstreden, ook Kripke zelf twijfelde eraan. Zijn interpretatie van Wittgenstein kreeg de licht spottende bijnaam ‘Kripkenstein’. Ook op andere terreinen verrichtte Kripke origineel werk. Albert Visser roemt met name zijn artikel Outline of a Theory of Truth (1975), een grensverleggende bijdrage aan het denken over het begrip waarheid.

Kripke was een excentrieke verschijning, die in het dagelijks leven vaak aanstoot gaf. Onder filosofen doen talrijke anekdotes de ronde over bizar en onhebbelijk gedrag: eten bestellen en dan negeren, neus snuiten in een pagina van een bibliotheekboek, ruzie maken in een publiek toilet. In Nederland meed hij artsen, uit angst om geëuthanaseerd te worden.

In zijn latere jaren ging het Kripke beter, met hulp van een begeleider. Hij discussieerde „volkomen lucide” mee in Zoom-seminars, vertelt Albert Visser. Na zijn dood gonsde het online niettemin van berichten over stalkingsgedrag van deze ‘horrible person’. Visser, daarover: „Je moet dat echt zien in de context van de hele persoon, die sowieso wat vreemd was.”

Kripke doceerde vanaf 1972 aan Princeton en vertrok in 2002 naar de City University of New York (CUNY). Zijn filosofische nalatenschap wordt beheerd door het Saul Kripke Center, gevestigd in New York.