Interview

‘Niet iedereen met een mentale aandoening heeft hulp nodig. Dat is ook niet reëel om te verwachten’

Steeds meer Nederlanders kampen met psychische problemen, blijkt uit onderzoek van het Trimbos-instituut. ‘Als je niet slaagt in het leven wordt dat vaak gezien als je eigen schuld. Het zijn ook dit soort maatschappelijke structuren die iemand ziek kunnen maken.’

Kaya Bouma

Dat het aantal psychische aandoeningen gestegen zou zijn, hadden ze wel vermoed. Maar dat het zo hard zou gaan? Dat inmiddels bijna de helft van de Nederlandse bevolking een keer in zijn of haar leven voldeed aan de criteria voor een psychische aandoening als een depressie of angststoornis? Daar keken ze toch wel van op. Annemarie Luik: ‘Het zijn schokkende getallen, ontzettend veel mensen hebben last.’ Margreet ten Have: ‘Hier moeten we iets mee als maatschappij.’

Luik en Ten Have, allebei onderzoeker voor het Trimbos-instituut, werkten de afgelopen jaren aan het langlopende Nemesis-onderzoek, dat in kaart brengt hoe vaak psychische aandoeningen voorkomen onder volwassenen. Het onderzoek loopt al sinds de jaren negentig, maar omdat de vragenlijsten begin deze eeuw flink veranderd zijn, is een betrouwbare vergelijking het best mogelijk over de afgelopen twaalf jaar.

Het aantal psychische aandoeningen is snel gegroeid sinds die tijd, concluderen de onderzoekers. Vooral jongvolwassenen (tot 35 jaar) worstelen vaak met mentale problemen.

Maar liefst vier op de tien jongvolwassen had het afgelopen jaar een psychische aandoening, concluderen jullie. Zijn het er echt zo veel?

Luik: ‘Die cijfers zijn schokkend, maar ze kloppen wel. Tegelijkertijd: niet elke psychische aandoening is hetzelfde, er zijn verschillende gradaties. Stel, je hebt drie jongvolwassenen die alle drie voldoen aan de criteria voor een depressie volgens de DSM (het handboek voor de psychiatrie, red.). De één is misschien somber, heeft zijn plezier in het leven verloren, eet slecht, slaapt slecht en heeft weinig energie. De ander heeft dezelfde klachten, maar is ook suïcidaal. Dat maakt verschil.’

Uit jullie cijfers blijkt dat bijna de helft van de bevolking op een bepaald moment in zijn of haar leven voldeed aan de criteria voor een of meerdere psychische aandoeningen. Als het om zulke grote aantallen gaat, klopt de manier waarop we meten dan wel?

Luik: ‘Daar moet je altijd kritisch op zijn. Er zijn binnen de psychiatrie mensen die daar nu over nadenken: kloppen de criteria die wij hanteren voor een psychische aandoening nog? Aan de andere kant zien we dat ook steeds meer mensen obesitas hebben. Daarbij vragen we ook niet: klopt het wel wat we meten?’

De interviewers die de gesprekken voerden voor dit onderzoek waren geen psychiaters of gz-psychologen, opgeleid om een diagnose te stellen. Hoe betrouwbaar is hun oordeel?

Ten Have: ‘Onze interviewers hebben een uitgebreide training gehad. Ze hebben geleerd om goed uit te vragen welke klachten mensen hebben en maken gebruik van een gestandaardiseerde vragenlijst waarmee kan worden vastgesteld of iemand aan een bepaalde aandoening lijdt. Ze vragen niet: bent u depressief geweest? Maar: heeft u weleens een somber gevoel? Hoelang duurde dat? En hoeveel last had u daarvan? Ze vragen ook naar andere symptomen van een depressie, zoals eetgewoonten en hoe iemand slaapt.’

Hoe verklaren jullie die enorme stijging?

Luik: ‘Wij hebben onderzocht hoe vaak het voorkomt, over het waarom kunnen we alleen speculeren. Wat we in elk geval kunnen vaststellen, is dat het niet aan de coronacrisis lag. De groei was al ingezet ver voor de coronapandemie. Als we data vergelijken van mensen die voor en tijdens de coronacrisis zijn geïnterviewd, zien we geen verschil.’

Waaraan ligt het dan wel?

Ten Have: ‘De ongelijkheid is de laatste jaren gegroeid, de prestatiedruk in het onderwijs is hoger geworden en de eigen verantwoordelijkheid is de afgelopen jaren groter geworden. Als je niet slaagt in het leven, wordt dat vaak gezien als je eigen schuld. Het zijn ook dit soort maatschappelijke structuren die iemand ziek kunnen maken.’

De wachtlijsten in de ggz zijn lang: is er voor al deze mensen wel plek?

Ten Have: ‘Niet iedereen met een mentale aandoening heeft hulp nodig. Dat is ook niet reëel om te verwachten, daarvoor zijn er niet genoeg behandelaren.’ Luik: ‘Ons onderzoek maakt duidelijk dat we veel meer aan preventie moeten doen. We moeten voorkomen dat mensen psychische problemen krijgen, ook omdat het zorgstelsel anders vastloopt.’

Het taboe op mentale problemen is de afgelopen jaren minder geworden. Speelt dat een rol? Geven mensen nu eerlijker antwoord op vragen over hoe ze zich voelen dan twaalf jaar geleden?

Luik: ‘Dat zou kunnen, maar ik denk niet dat die rol groot is. Ik verwacht dat je dat eerder ziet bij cijfers over hoe vaak mensen hulp hebben gezocht. Die drempel is misschien wel lager geworden. Ten Have: ‘Het taboe op psychische problemen is al langer minder aan het worden. Als dat een belangrijke verklaring voor het stijgen van het aantal aandoeningen was geweest, hadden we al vanaf de jaren negentig een stijging gezien.’

Wat moet er gebeuren aan al die psychische problemen?

Luik: ‘Er werken al drie ministeries aan een landelijke aanpak mentale gezondheid. Doel is meer openheid over dit soort problemen én preventie. Het is goed dat het gebeurt, maar het gaat ook om lokale initiatieven. Ik werk zelf tevens als onderzoeker aan het Erasmus MC, daar komt steeds meer aandacht voor mentale gezondheid van studenten. Er worden lezingen gehouden: wat is een depressie nou eigenlijk? Je ziet dit soort initiatieven overal ontstaan. Nu moeten we zorgen dat dit verder uitbreidt, en dat het gebeurt op basis van wat bewezen werkt, zodat we het leven van mensen leuker kunnen maken. Of in elk geval makkelijker.’