Ongrijpbare Anne Carson bouwt een bizarre wereld waarvan je als lezer steeds meer wil weten ★★★★☆

Een gevoel van pijn en genot, van smelten en bevriezen. Zoet vuur, brandende honing, een gevleugelde kracht die ledematen losmaakt en waanzin ontketent. In Eros, bitterzoet geeft de gelauwerde Canadese classicus en dichter Anne Carson een mooie staalkaart van de metaforen die antieke dichters gebruikten voor verlangen. Paradoxen zijn het, samen te vatten in de Oudgriekse term glukupikron, letterlijk ‘zoetbitter’.

Emotionele versplintering, noemt Carson het. Of zelfs: schizofrenie. ‘Ik ben gek! Ik ben niet gek! Ik ben verliefd! Ik ben niet verliefd!’, dichtte de Griek Anacreon in de 6de eeuw v.Chr. Odi et amo, schreef de Romeinse dichter Catullus zo’n vijf eeuwen later: ‘Ik haat en heb lief.’ En hij vervolgt: ‘Waarom? vraag je misschien. Ik weet het niet. Maar ik voel het gebeuren en word gekweld.’

In Eros, bitterzoet pluist Carson deze paradox uit aan de hand van klassieke literatuur en moderne schrijvers. Van Sappho en Virginia Woolf tot Roland Barthes. Als het over verlangen gaat, is er altijd sprake van drie punten, stelt de auteur vast: de verliefde, de geliefde en datgene wat tussen hen in staat. Dat kan een persoon zijn, maar ook een situatie, een afwezigheid in ruimte of tijd; datgene wat maakt dat twee niet één zijn. Verlangen zet deze driehoeksverhouding, dit ‘circuit van een mogelijke relatie’ onder stroom, ‘zodat ze elkaar aanraken zonder elkaar aan te raken. Verbonden worden ze uit elkaar gehouden.’ Verlangen is een gebrek, een bitterzoet reiken buiten jezelf. Eros is een beweging.

Dit klinkt allemaal nogal theoretisch en tot op zekere hoogte is het dat ook: Carson publiceerde Eros the Bittersweet in 1986 als bewerking van haar proefschrift. Maar wie de nieuwe, zeer secure vertaling van Jip Lemmens leest, bekruipt al snel het idee dat dit meer is dan een academische proeve van bekwaamheid. Carsons betoog volgt een vrije, bijna associatieve lijn, die vaak door een persoonlijke fascinatie lijkt ingegeven. Ze analyseert de betekenis van de verbeelding voor verliefden. Ze gaat in op de uitvinding van het Griekse alfabet en hoe die het menselijk smachten moet hebben beïnvloed. En ze bespreekt de erotische kracht van medeklinkers (ja, echt – het gaat over de begrenzing van klanken).

Veel aandacht besteedt Carson aan de gelijkenis tussen verlangen en honger naar kennis. ‘Ik zou zelf graag willen begrijpen hoe het komt dat deze twee activiteiten, verliefd worden en iets te weten komen, me laten voelen dat ik echt leef’, schrijft ze. ‘Ze hebben iets elektriserends. Ze lijken nergens anders op, maar wel op elkaar.’

Anne Carson publiceerde Eros the Bittersweet in 1986 als bewerking van haar proefschrift. Beeld  Peter Smith

Anne Carson publiceerde Eros the Bittersweet in 1986 als bewerking van haar proefschrift.Beeld Peter Smith

Is dit een wetenschappelijk betoog, een persoonlijk essay? Een poging buiten genres te reiken? In het licht van Carsons latere oeuvre is dat niet eens zo’n gek idee. Haar gedichten, essays en vertalingen kenmerken zich door een zekere fluïditeit, door iets wat het onmogelijk maakt om ze vast te pinnen. Haar vertalingen van klassieke teksten, van Sappho’s If Not, Winter tot Sophocles’ Antigonick, zijn vrijer dan veel classici zullen kunnen verteren – zijn het eigenlijk wel vertalingen? Ze schreef hybride boeken, waaronder een ‘fictie-essay in 29 tango’s’, vertaald als De schoonheid van de echtgenoot (2001). Haar nieuwste, nog onvertaalde werk H of H Playbook (2021) is volgens de uitgever ‘an explosion of thought, in drawings and language’.

Al net zo ongrijpbaar is Carsons succesvolle tweeluik over het rode wezen Gerion, dat nu voor het eerst volledig in het Nederlands is uitgebracht. Uit de vertaling van Marijke Emeis, die in 2000 al deel één voor haar rekening nam, spreekt een grote creativiteit en vertrouwdheid met dit oeuvre. Rood bestaat uit twee ‘romans in verzen’, staat op het omslag, maar Carson opent met een kort essay over Stesíchoros, de antieke auteur van een epos over Gerion waarvan slechts snippers papyrus bewaard zijn gebleven. (Volgens de mythologie werd het monster, samen met zijn kudde rode runderen, door Herakles gedood).

Carson voert ‘fragmenten van Stesíchoros’ op waarvan je heel even kunt denken dat het vertalingen van antieke teksten zijn – tot je op zinnen stuit als ‘Later veel later vertrokken ze uit het café’. De eigenlijke roman begint in breed uitwaaierende verzen met het verhaal van Gerions jeugd als gevleugeld monstertje in een modern-westerse wereld, met een broer die naar hockeytraining moet en een moeder die onder het strijken een sigaret opsteekt.

Wat ís dit voor tekst, denk je als lezer steeds. Maar ook: ik wil meer weten, meer begrijpen van deze taal, van deze bizarre wereld.

Dan staat er: Gerion bereikt ‘toch’ de puberteit – alsof de verteller zelf niet had verwacht dat het daarvan zou komen. De jongen ontmoet Herakles op een vrijdagnacht in een busstation en ‘de koninkrijken van zijn leven schoven een stukje/ omlaag. (...) Herakles stapte uit/ de bus uit New Mexico/ en Gerion rende de hoek om van het perron en het was zo’n moment dat/ het tegendeel van blindheid is./ De wereld stroomde een paar maal tussen hun ogen heen en weer.’

Verlangen, reiken, beweging! Alles wat Carson in Eros, bitterzoet al schreef over verliefd worden, klinkt hier mee (deze boeken, hoe verschillend ook, laten zich heel goed achter elkaar lezen). Des te meer wanneer Herakles er genoeg van krijgt en Gerion bitterzoet smachtend achterlaat.

Maar Rood gaat niet alleen over eros. Het verhaal voert naar Peru, waar Carson klassieke mythologie vervlecht met een Zuid-Amerikaans sprookje over mensen die afzakken in een vulkaan en weer verschijnen als rode mensen met vleugels. In feite is het boek één grote shuffle van verhalen, die de auteur met haar erudiete, soms heerlijk maffe geest tot iets volkomen origineels weet om te vormen.

In het laatste deel, verschenen in 2013, beschrijft Carson hoe het Gerion en Herakles verder is vergaan, nu onder de namen G en Sad (voluit: Sad But Great). Ook deze roman is niet alleen een roman. Je kunt het net zo goed een toneelstuk noemen, compleet met regieaanwijzingen en koorliederen, zoals in Griekse tragedies. De taal kolkt en bruist hier in smalle, strak begrensde kolommen, met enorme marges eromheen; zelfs in de vorm van haar poëzie vindt Carson de paradox.

Een van de mooiste scènes speelt in een wasserette, op een schijnbaar willekeurig en toch veelzeggend moment. G, Sad en een derde (natuurlijk!) ‘staren elkaar aan alle drie/ die dit moment willen/ bevatten waarin ze als/ verkleumde reizigers/ opeengeperst rondom een/ kachel staan. Zich een/ kleine opgepoetste wereld/ wensen en die nu heel/ even kunnen zien. Sad/ keert zich af.’ Dan is het moment, het hoofdstuk, voorbij. De woorden zwemmen in een zee van wit.

Anne Carson: Eros, bitterzoet. Uit het Engels vertaald door Jip Lemmens. Octavo; 240 pagina’s; € 24,50.

Anne Carson: Rood. Uit het Engels vertaald door Marijke Emeis. Koppernik; 336 pagina’s; € 29,50.

null Beeld Octavo

Beeld Octavo

null Beeld Koppernik

Beeld Koppernik